Ronnie wood - Somebody Up There Likes Me (promo)

Documentaire met Ron Wood, Mick Jagger, Keith Richards, Rod Stewart en Damian Hirst

Regie: Mike Figgis

Deze week verschijnt de documentaire ‘Somebody Up There Likes Me’, een portret over het leven van Ronnie Wood.

In meer dan 80 zalen worden kijkers een mogelijkheid geboden om kennis te maken met de veelzijdige kunstenaar die op een openhartige wijze vertelt over zijn roemruchte carrière. Regisseur Mike Figgis, al vele jaren goed bevriend met Wood, is er in geslaagd om op basis van vertrouwen en intimiteit vrijwel geen enkel onderwerp onbesproken te laten.

Tekst: Jeroen Bakker

“Er moet daar vast en zeker iemand zijn die mij heel graag mag”, grijnst hij met een ondeugende blik in de ogen om er meteen aan toe te voegen: “Hier beneden trouwens ook.” Na een roekeloze wildemansrit van meerdere decennia als Rolling Stone lijkt er eindelijk enige rust te zijn opgetreden in het leven van de 73-jarige Wood. Afkomstig uit een waterzigeunerfamilie maar als eerste geboren in een sociale huurwoning op het vasteland van Yiewsley staat het voor Ronald David vast dat dit allesbehalve zijn eindstation gaat worden. De strijd als jongste met zijn oudere broers, het drinkgedrag van zijn vader, die daarnaast voornamelijk woonachtig was in café The Red Cow, en de ingrijpende gevolgen daarvan binnen het gezin blijken van grote invloed op zijn ontwikkeling en verdere levensloop.

We zien in de documentaire hoe hij ontspannen een model bestudeert in zijn atelier om haar op het canvasdoek te vereeuwigen. Het talent voor schilderen openbaarde zich al op zeer jonge leeftijd. Een jongensdroom zou uitkomen en groeide uit tot een passie waarmee niet alleen zijn schuldeisers nog eens konden worden afbetaald maar waarin hij ook helemaal zichzelf kon zijn. Tijdens het gesprek met Figgis blijkt Wood zichzelf helemaal daadwerkelijk te hebben terug gevonden. Sally, zijn vrouw en tevens moeder van hun jonge kinderen, bezorgt hem een kopje thee. Weliswaar noodgedwongen behoren de alcohol, tabak en andere geneesmiddelen tot het verleden, ze vormen duidelijk geen belemmering om hier nog eens ronduit over uit te weiden. Het is een zware tijd geweest en er is een hoge prijs betaald. Zo is er nog maar een klein percentage van één long werkzaam. Hij heeft er zelf altijd een simpele verklaring voor gehad: “I Like things Too much.”

 

Interessanter zijn de escapades van Ron Wood als muzikant die weliswaar een prominente rol heeft gespeeld in de Britse rockgeschiedenis maar daar niet bepaald de credits voor heeft mogen ontvangen. Er wordt in de documentaire vluchtig aan voorbijgegaan. Een gemiste kans maar wellicht ook bewust achterwege gelaten. Het is natuurlijk best interessant om toch ook bepaalde personen, met uitzondering van Bill Wyman die er echt geen trek in had, nog even voor de camera te halen en dan is enige diplomatie wenselijk.

Zo is het bijvoorbeeld algemeen bekend dat Wood een belangrijk aandeel had in veel composities van The Rolling Stones maar waar dan uiteindelijk en vrijwel altijd weer slechts twee namen werden vermeld: Jagger/Richards. Van rancune lijkt nauwelijks sprake. Mick Jagger blijkt dan ook niet te beroerd om het belang van ‘Woody’ in de Stones te onderstrepen. De gitarist stond zelfs al in een zeer vroeg stadium op de nominatie om deel uit te maken van de band maar verplichtingen met The Birds en vervolgens The Jeff Beck Group stonden dit steeds in de weg. Voor Ron Wood stond echter al in ’64 vast dat hij ooit deel uit zou gaan maken van The Rolling Stones nadat hij ze zag spelen tijdens het Jazz & Blues Festival in Richmond. Het waren vooral de randzaken en de daarbij behorende opwinding die indruk maakten op de jonge muzikant.

Ook aan de avonturen met The Faces wordt niet voorbij gegaan. Met groot plezier wordt door Rod Stewart, grootste vriend/partner-in-crime, terug geblikt op een weliswaar kort maar zeer intensief hoofdstuk in de rockmuziek. Na de vele vernielingen in hotels tijdens de tournees was er op een bepaald moment geen slaapplaats meer te verkrijgen dus werd er ingeboekt onder de naam Fleetwood Mac. Naar verluidt zou laatstgenoemde nog altijd de gevolgen hiervan ondervinden. Van de vele vriendschappen, in een vreemde wereld zoals die van de rock-business, waar de immer sympathieke Wood op kon rekenen is die met Stewart altijd onvoorwaardelijk gebleken. Beiden tonen aan nog altijd veel respect voor elkaar te hebben.

Figgis had de gemakkelijke weg kunnen kiezen door de nadruk te leggen op de grote hoeveelheid hilarische verhalen uit het leven van een rockster waarmee een doorsnee sensatieverhaal zou ontstaan maar hij heeft bewust voor een andere koers gekozen waardoor het vizier zelfs op de toekomst gericht kan worden. Ron Wood, door Keith Richards onlangs nog respectvol ‘tough as nails’ genoemd, oogt namelijk uitermate vitaal, heeft nog duidelijk veel plezier in het leven en beschikt nog over genoeg creativiteit om een volgend hoofdstukje toe te voegen aan zijn carrière als kunstenaar.

‘Somebody Up There Likes Me’ is een innemend, waardig en liefdevol portret geworden van een persoon die gedurende tachtig minuten het masker naast zich heeft gelegd zodat er eindelijk definitief kon worden afgerekend met het imago van ‘clown in het Rock ’N Roll-circus’.


Ook op Blues Magazine ...