Howlin’ Wolf (1910 – 1976)
Samengesteld door Hans Ros
Chester Arthur Burnett, bekend als Howlin’ Wolf, was een Chicago blueszanger, gitarist en mondharmonica-speler, die veel invloed heeft gehad op de bluesmuziek.
Burnett werd geboren op 10 juni 1910 in White Station, Mississippi, in de buurt van West Point. Burnett’s ouders gingen uit elkaar toen hij nog maar een jaar oud was. Burnett werkte al jong op een katoenplantage en leerde zo de rauwe zelfkant van de maatschappij kennen. Nadat zijn moeder hem als 11-jarige jongen het huis uit gooide, zocht hij onderdak bij zijn oom die hem vervolgens mishandelde. Na twee jaar ontvluchtte hij het huis van zijn oom en liep 120 kilometer naar zijn vader die hem liefdevol opnam in zijn gezin. Zijn vader gaf hem op 18-jarige leeftijd zijn eerste gitaar.
Op het hoogtepunt van zijn succes keerde hij terug uit Chicago om zijn moeder in Mississippi te zien en werd tot tranen toe gedreven toen ze hem afkeurde: ze weigerde geld aan te nemen dat door hem werd aangeboden en zei dat het kwam van het spelen van de “duivelsmuziek”. In 1930 ontmoette Burnett Charlie Patton, de destijds meest populaire bluesman in de Mississippi-delta en hij speelde vaak met Patton in kleine Delta-gemeenschappen.
Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Burnett zijn eigen radioshow bij een lokaal station. Daar werd zijn rauwe en doorleefde stemgeluid ontdekt. De platenmaatschappijen boden tegen elkaar op om hem onder contract te krijgen. Hij kwam onder contract bij Chess Records en verhuisde naar Chicago. De jonge gitarist Hubert Sumlin, die hem was gevolgd, werd zijn vaste begeleider tot aan zijn dood in 1976.
Howlin’ Wolf had een reeks hits met liedjes geschreven door Willie Dixon, die in 1950 door de gebroeders Chess was ingehuurd als songwriter en in de jaren vijftig had Howlin’ Wolf vijf nummers op de nationale R & B-hitlijsten van Billboard: “Moanin’ At Midnight”, “How Many More Years”, “Who Will Next”, “Smokestack Lightning” en “I Asked for Water ( She Gave Me Gasoline)”. In de vroege jaren 1960 nam Howlin’ Wolf verschillende nummers op die zijn beroemdste werden, “Wang Dang Doodle”, “Back Door Man”, “Spoonful”, “The Red Rooster” (later bekend als “Little Red Rooster”) ,”I Ain’t Superstitious”, “Goin’ Down Slow” en “Killing Floor”, waarvan vele zijn geschreven door Willie Dixon.
Samen met Muddy Waters was hij de meest toonaangevende bluesmuzikant van de jaren ’50. Met zijn imposante postuur, 1,98 m en 130 kilo zwaar (“Three hundred pounds of heavenly joy”) was zijn voorkomen op het podium indrukwekkend. Howlin’ Wolf was een groot voorbeeld voor de Engelse muziekgeneratie van de jaren 60. Voor The Beatles, The Rolling Stones, Eric Clapton, Jimmy Page was hij een idool. In 1965 verscheen hij in het populaire televisieprogramma Shindig! op aandringen van de Rolling Stones, van wie “Little Red Rooster” in 1964 nummer één in het Verenigd Koningkrijk had bereikt.
In 1971 nam hij de plaat London Sessions op met onder andere Eric Clapton, Steve Winwood, Bill Wyman en Charlie Watts. Hoewel verguisd door de critici en kenners, werd het de best verkochte bluesplaat ter wereld. Het bracht hele nieuwe generaties voor het eerst in aanraking met de blues. Burnett leed de laatste jaren van zijn leven aan falende nieren. Desondanks bleef hij optreden tot vlak voor zijn dood. Zijn voorlaatste concert was een van de meest memorabele die hij ooit gaf. Een dag later trad hij nog op in zijn stamclub maar moest na afloop naar het ziekenhuis gebracht worden, dat hij nooit meer zou verlaten. Zijn grafsteen heeft een afbeelding van een gitaar en mondharmonica erin geëtst. Postuum werd hij in 2012 opgenomen in de Memphis Music Hall of Fame.
Meer van Howlin’ Wolf luisteren, check dan deze link
We horen graag je mening! Voeg reactie toe