Otis Spann (1930 – 1970)
Samengesteld door Hans Ros
Otis Spann was een Amerikaanse bluesmuzikant, die door velen wordt beschouwd als de toonaangevende naoorlogse bluespianist in Chicago. Veel bronnen stellen dat hij werd geboren in Jackson, Mississippi, in 1930, maar anderen concludeerden op basis van volkstellingen en andere officiële informatie dat hij werd geboren in 1924 in Belzoni, Mississippi. De vader van Spann was een pianist genaamd Friday Ford. Zijn moeder, Josephine Erby, was een gitarist die had gewerkt met Memphis Minnie en Bessie Smith. Als een van de vijf kinderen, begon Spann piano te spelen op de leeftijd van zeven, met enige instructie van Friday Ford, Frank Spann en Little Brother Montgomery.
Op 14-jarige leeftijd speelde hij in bands in de omgeving van Jackson. Hij verhuisde naar Chicago in 1946 en trad op als solo-act en werkte samen met de gitarist Morris Pejoe op een vaste plek in de Tic Toc Lounge. Spann werd bekend om zijn onderscheidende pianostijl. Hij verving Merriweather als pianist van Muddy Waters eind 1952 en nam deel aan zijn eerste opnamesessie met de band op 24 september 1953. Hij bleef opnemen als soloartiest en sessiespeler met andere muzikanten, waaronder Bo Diddley en Howlin’ Wolf, tijdens zijn tijd bij de groep. Hij bleef bij Waters tot 1968.
Spann’s werk voor Chess Records omvat de single “It Must Have Been the Devil” uit 1954, ondersteund door “Five Spot”, met B.B. King en Jody Williams op gitaren. Tijdens zijn tijd bij Chess speelde hij op enkele vroege platen van Chuck Berry, waaronder de studioversie van “You Can’t Catch Me”. In 1956 nam hij twee niet eerder uitgebrachte nummers op met Big Walter Horton en Robert Lockwood. Hij nam een sessie op met de gitarist Robert Lockwood, Jr. en zanger St. Louis Jimmy in New York op 23 augustus 1960, die werd uitgegeven op de albums Otis Spann Is The Blues en Walking The Blues. Een sessie uit 1963 voor Storyville Records werd opgenomen in Kopenhagen.
The Blues Is Where It’s At, Spann’s album uit 1966 voor ABC-Bluesway, bevat bijdragen van George “Harmonica” Smith, Waters en Sammy Lawhorn. The Bottom Of The Blues (1967), met Spann’s vrouw, Lucille Spann, werd uitgebracht door Bluesway. Hierop staan nummers als “Diving Duck”, “Nobody Knows” en “Shimmy Baby”. Eind jaren zestig werkte hij aan albums met Buddy Guy, Big Mama Thornton, Peter Green en Fleetwood Mac.
Otis Spann stierf in 1970 in Chicago aan leverkanker. Hij werd begraven op Burr Oak Cemetery, Alsip, Illinois. Zijn graf was bijna dertig jaar ongemarkeerd, totdat Steve Salter (president van het Killer Blues Headstone Project) een brief schreef aan het tijdschrift Blues Revue en zei: “Deze geweldige pianospeler ligt in een ongemarkeerd graf. Laten we iets doen aan deze betreurenswaardige situatie”.
Bluesliefhebbers van over de hele wereld stuurden donaties om een grafsteen te kopen. Op 6 juni 1999 werd de marker onthuld tijdens een privéceremonie. De steen is gegraveerd: “Otis played the deepest blues we ever heard – He’ll play forever in our hearts”. Spann werd postuum gekozen in de Blues Hall of Fame in 1980.
Wil je meer luisteren van Otis Spann, check deze link
Weergaloze top gitarist geweest.
Kon alles op de gitaar, helaas veel te vroeg van ons heen gegaan